Dirty, dangerous, and dull. Voorstanders van robotica halen wel eens aan dat het net dat soort beroepen zijn die teloor zullen gaan door de ingebruikname van robots (bv. hier). De redenering luidt dan dat het verlies van dergelijke beroepen eerder als een verlossing beschouwd moet worden. In welke mate klopt deze gedachtegang en welke kanttekeningen moeten erbij gemaakt worden?
Minder aantrekkelijke jobs lijken ook meer automatiseerbaar
In recent gepubliceerd onderzoek onderzochten we of meer “automatiseerbare” beroepen inderdaad gemiddeld minder kwalitatief zijn. Dat deden we door enquête-data over jobtevredenheid bij 44.000 Europese werkenden te koppelen aan prognoses over de kans dat hun beroepen zullen verdwijnen ten gevolge van automatisering. De negatieve correlatie is op het eerste gezicht duidelijk: mensen die tewerkgesteld zijn in beroepen met een hogere kans op automatisering geven doorgaans aan minder tevreden te zijn met hun job. Om zeker te zijn dat deze negatieve correlatie een intrinsiek minder kwalitatief takenpakket weerspiegelt, controleren we voor een hele resem aan individu-specifieke en job-specifieke eigenschappen, zoals (i) de socio-demografische achtergrond van de respondent, (ii) de verloning van de job en (iii) de vrees voor het verlies van de job. Het resultaat? De negatieve samenhang tussen automatiseerbaarheid en jobtevredenheid blijft bestaan: mensen die tewerkgesteld zijn in beroepen met een hoger automatiseringsrisico zijn niet (i) simpelweg veeleisender, (ii) slechter betaald of (iii) banger voor jobverlies. Het takenpakket van dat soort beroepen lijkt werkelijk minder aantrekkelijk te zijn. Deze bevindingen sluiten aan bij ander recent wetenschappelijk onderzoek (zie hier en hier).
De rol van creativiteit
Om meer inzicht te krijgen waarom automatisering zich lijkt toe te spitsen op minder kwalitatieve beroepen moeten we kijken hoe de automatiseringsprognoses in elkaar zitten. De studie van Frey en Osborne identificeerde verschillende knelpunten die de uitvoering van een beroep door computers, AI of robotica in de weg staan. Onder drie grote noemers verzameld, gaat het om creativiteit, sociale intelligentie en behendigheid. Als een beroep bestaat uit taken die een hoge mate van deze kwaliteiten vergen, acht men de kans kleiner dat ze in de toekomst zullen verdwijnen. Onze analyse wijst uit dat automatiseerbare beroepen voornamelijk minder aantrekkelijk zijn omdat ze typisch minder creativiteit vereisen. Het zit hem dus vooral in de ‘dull’. Anderzijds toont dit resultaat ook wel aan dat het negatieve verband tussen automatiseerbaarheid en jobtevredenheid op enigszins twijfelachtige leest gestoeld is: de opmars van zogenaamd “generatieve” AI betekent volgens sommigen immers het einde van het menselijke monopolie op originaliteit. In dat geval valt ook de optimistische conclusie (“Het zijn vooral de minder aantrekkelijke beroepen die straks door robots worden uitgevoerd”) in duigen.
De link tussen automatiseerbaarheid en het risico op arbeidsongevallen hebben we niet apart onderzocht. Dat blijft een interessante kwestie, gezien de Belgische cijfers niet in alle categorieën/sectoren een duidelijke daling in het aantal arbeidsongevallen rapporteren (zie hier een recente twitterpost van Denktank Minerva daarover).
De rol van opleidingsniveau
Binnen de poule aan beroepen voor kortgeschoolden, geldt nog méér dan bij andere beroepen dat automatisering de kwaliteit van de overgebleven jobs verbetert. Dit is het geval omdat de routinematige beroepen die onder druk staan bij kortgeschoolden eerder van manuele aard zijn: door hun afmattende karakter kunnen deze beroepen hun fysieke tol eisen en op die manier een negatieve impact hebben op jobtevredenheid. Bij de langgeschoolden zijn de routinematige beroepen die onder druk staan vooral cognitief van aard, wat een minder negatieve impact heeft op jobtevredenheid.
Vanuit het perspectief van ongelijkheid dient evenwel een kanttekening gemaakt te worden bij een te optimistische interpretatie van de bevindingen. Het zijn immers vooral de beroepen die typisch uitgevoerd worden door kort- en middellanggeschoolden die in het gedrang gebracht worden door automatisering. Het is dus van tel om het belang van twee effecten goed af te wegen: de opkomst van automatiseringstechnologie doet ons mogelijks afstevenen op een toekomst (i) met minder jobs, maar dan wel (ii) met jobs van hogere kwaliteit. Vooral voor korter geschoolden dreigt “minder jobs” een realiteit te worden, aangezien ook nieuwe taken/beroepen eerder toegespitst lijken op langgeschoolden (zie hier). De werkgelegenheidsgraad bij kortgeschoolden is nu al fors lager (52,4% vs. het gemiddelde van 76,9%, in Vlaanderen) en die tewerkstellingskloof dreigt dus nog toe te nemen.
Slotnuance
In principe kan het enkel goed nieuws dat we met z’n allen minder taken hoeven uit te voeren (die bovendien nog eens leuker zijn) om hetzelfde te bewerkstelligen. Maar het is belangrijk om te begrijpen dat “hetzelfde bewerkstelligen” niet de keuze is die de samenleving historisch gemaakt heeft. In plaats van minder te werken om dezelfde levensstandaard aan te houden, kiezen we er grosso modo voor om evenveel te blijven werken zodat we meer én vooral nieuwe producten kunnen consumeren.1 Grotendeels gebeurt dit door het uitvoeren van nieuwe beroepen, denk aan de historisch overweldigende shift van jobs van de landbouw naar de industrie, en vervolgens naar de dienstensector. Bijgevolg is het verhaal hierboven (over de mechanisering van taken) slechts één helft van de medaille. Hoe de nieuwe beroepen zich zullen betonen op vlak van aantrekkelijkheid en bias naar opleidingsniveau is minstens even belangrijk. Helaas is het ook (nóg) speculatiever om in te schatten, omdat het gaat over beroepen die nog niet noodzakelijkerwijs bestaan.2
De optimistische conclusie van dit onderzoek (de jobs die verdwijnen door automatisering ogen minder aantrekkelijk dan de overblijvende jobs) moet dus op twee manieren worden afgezwakt. Ten eerste, we weten niet zoveel over de aantrekkelijkheid van nieuwe beroepen. Ten tweede, de transitie naar die nieuwe beroepen is zelden een pijnloos gegeven, zodat mensen in de praktijk niet per se snel zullen kunnen genieten van die aantrekkelijkere job. Denk aan voormalige industriële regio’s die het lastig hebben om de “tertiairisering” te verteren. Krachtig inzetten op opleiding en bijscholing is zeker een deel van de oplossing. Ook de rol van het sociaal vangnet is niet te onderschatten: het verleent mensen de ruimte om duurzaam hun vaardigheden in de richting van nieuwe beroepen bij te werken.
Ook de – ondertussen redelijk bekende – bedenking van de Amerikaanse antropoloog David Graeber is relevant hier. Zijn bewering is dat een groot deel van de nieuwe beroepen niet echt nuttig zijn en dat we bullshit jobs uitvinden als antwoord op automatisering. De nieuwe jobs dienen in zijn verhaal dus niet om nieuwe consumptienoden mogelijk te maken, maar eerder om onszelf bezig te houden. Én het nutteloze karakter van die jobs straalt ongetwijfeld negatief af op hun aantrekkelijkheid… Als dat alles klopt, verdandert de ideale beleidsrespons meteen van bijscholing (en facilitering van de transititie) naar het ongebreidelde omarmen van automatisering en de beweging richting het einde van werk. Maar alles staat of valt hier met de correcte inschatting van het gros van de nieuwe beroepen als “nutteloos”, een moeilijk verifieerbare claim.
Footnotes
Om een indruk te geven, het bbp per gewerkt uur nam met 165% ten opzichte van 1970 (OECD.Stat, in reële termen). In 1970 werkten we gemiddeld 1320 uren per jaar per Belg tussen de 20 en 64 jaar oud. Om hetzelfde bbp per Belg op actieve leeftijd te houden als in 1970 volstaan vandaag een kleine 500 uren per Belg op actieve leeftijd. In werkelijkheid werken we nu nog steeds 1180 uren per Belg op actieve leeftijd. Let op: het is niet per se exact waar dat 500 uren vandaag volstaan om dezelfde levensstandaard als in 1970 te behalen (dat veronderstelt gelijke productiviteit per uur bij arbeidsduurvermindering), maar de oefening toont wel aan dat we welvaartswinsten historisch vooral hebben omgezet in meer consumptie en niet in meer vrije tijd. Over het topic van arbeidsduurvermindering mag je in de toekomst alvast nog een blogpost verwachten!↩︎
Zoals hierboven aangehaald, op vlak van bias naar opleidingsniveau suggereren Acemoglu en Restrepo (2020) dat ook de creatie van nieuwe taken/beroepen sinds 1987 vooral in de kaart gespeeld heeft van langgeschoolden.↩︎