Ongelijkheid is in het laatste decennium een hot topic geworden, zowel in het maatschappelijke debat als in de economische wetenschap. Het is tien jaar geleden dat Thomas Piketty dit belangrijke thema op de kaart zette met de publicatie van ‘Kapitaal in de 21e eeuw’. Het boek toont hoe de inkomens- en vermogensongelijkheid in de meeste westerse landen sinds de jaren 80 weer is toegenomen. Veel onderzoekers hebben bovendien de schadelijke maatschappelijke consequenties van ongelijkheid aangetoond, zowel voor de sociale cohesie, de democratie als de economie. Ongelijkheid is dezer dagen brandend actueel, en hoewel de werkelijke ongelijkheid door burgers dikwijls wordt onderschat, roept ze bij velen verontwaardiging op. Ongelijkheid beroert dus de gemoederen.
Maar ongelijkheid hangt onherroepelijk samen met een ander, net iets minder sexy onderwerp: belastingen. Weinig mensen betalen haar graag, maar de personenbelasting, of inkomstenbelasting, is een cruciaal instrument om ongelijkheid tegen te gaan.
progressief, qu’est-ce que c’est?
Je kunt als staat het inkomen van je burgers op verschillende manieren belasten. Iedereen zou bijvoorbeeld hetzelfde, vaste bedrag kunnen betalen (bv. 10 000 euro). Een dergelijk systeem is ‘regressief’. Verhoudingsgewijs betaalt een persoon met een laag inkomen in zo’n systeem namelijk een groter deel van zijn inkomen in belastingen dan een persoon met een hoog inkomen. De inkomensongelijkheid na de heffing van de belasting is groter dan wanneer er geen belasting zou zijn.
Een tweede soort belasting zou een vast percentage van ieders inkomen kunnen afromen (bijvoorbeeld 35%). Dit is de proportionele belasting. Hoe hoger je inkomen is, hoe groter in dat geval ook het bedrag is dat je moet afstaan aan de fiscus. Desondanks doet ook een dergelijk belastingsysteem de inkomensongelijkheid niet afnemen. De zogenaamd ‘proportionele’ belasting houdt immers in dat iedereen hetzelfde aandeel van het bruto-inkomen moet inleveren: de relatieve inkomensverschillen tussen arm en rijk blijven bijgevolg ongewijzigd.
Een systeem is pas ‘progressief’ wanneer de hogere inkomens ook procentueel meer afdragen aan de staatskas. Wanneer het aandeel van de belastingen in het bruto-inkomen toeneemt naarmate je bruto-inkomen hoger wordt, betekent dit dat de inkomensongelijkheid na belastingen lager ligt dan de door de markt bepaalde ongelijkheid voor belastingen.
In werkelijkheid stellen veel overheden zich tot doel om de gelijkheid tussen burgers te bevorderen. Ze kiezen er met andere woorden voor om de marktongelijkheid enigszins te corrigeren via het belastingsysteem. Figuur 1 toont voor verschillende landen de Gini-coëfficiënt voor inkomen. Dat is een vaak gebruikte maatstaf die weergeeft hoe ongelijk het nationale inkomen verdeeld is over de burgers van dat land, hoewel ze niet noodzakelijkerwijs de beste maatstaf is. Hoe hoger de waarde is, hoe ongelijker inkomen verdeeld is. Uit de figuur blijkt dus dat het belastingsysteem in de praktijk behoorlijk sterk herverdeelt. Zelfs in landen die typisch als liberaal worden aangemerkt, zoals de VS, is dit het geval. Dat belastingen de kloof tussen arm en rijk kleiner maken is in hoge mate de verdienste van het systeem van inkomstenbelastingen. Voor de meeste landen is deze immers het meest omvangrijk in termen van opgehaald belastinggeld. Bovendien is ze één van de weinige belastingen waarvan de tarieven expliciet progressief zijn opgesteld.
De progressiviteit van de personenbelasting is dus een essentieel instrument voor overheden in rijke landen om de marktongelijkheid te corrigeren. Ook in België werd de inkomstenbelasting van meet af aan opgesteld met dit expliciet herverdelende oogmerk. Jules Ingenbleek, de latere architect van het eerste inkomstenbelastingsysteem in België, oordeelde dat het noodzakelijk was “de compenser ces inégalités en demandant, aux classes riches et aisées, un surcroît d’effort fiscal par la voie d’impôts directs”. Die eerste vorm van progressieve inkomstenbelastingen werd uiteindelijk ook ingevoerd in België in 1919. Ze bestaat dus al een hele tijd. Maar desondanks bestaan er nog steeds misverstanden over hoe het systeem ten gronde functioneert. We illustreren hoe een progressief belastingsysteem concreet werkt aan de hand van twee mythes en een voorbeeld.
De Belgische inkomstenbelasting vandaag
Men zegt wel eens dat hard werken in België wordt bestraft. Je kan zogenaamd beter niet te veel verdienen, omdat je anders in een hogere belastingschijf belandt en bijgevolg meer moet betalen aan de fiscus. In zekere zin klopt dit natuurlijk. Een progressief systeem van inkomstenbelasting is een belastingstelsel waarbij hogere inkomens een hoger percentage van hun inkomen afstaan dan lagere inkomens. Maar dat betekent in geen geval dat dat je door bruto meer te verdienen, daardoor minder netto overhoudt. Dat is een mythe. Als je inkomen vóór belastingen toeneemt, hou je op het einde van de rit ook altijd méér over. Wie van een bruto jaarinkomen van 41.360 euro naar 41.361 euro gaat, en dus naar de hoogste belastingschijf springt, betaalt door die overgang exact 50 eurocent meer belastingen in totaal dan voorheen. Enkel die laatste euro wordt met andere woorden belast aan het toptarief van 50%, en niet het volledige inkomen. In Tabel 1 vind je ook een uitgewerkt voorbeeld terug.
Inkomensschijf | Tarief | Belasting in voorbeeld met bruto-inkomen van 41.361 euro |
---|---|---|
Van 9.050 euro tot 13.540 euro | 25 % | (13.540-9.050)*0,25 = 1122,5 euro |
Van 13.540 euro tot 23.900 euro | 40 % | (23.900-13.540)*0,40 = 4144 euro |
Van 23.900 euro tot 41.360 euro | 45 % | (41.360-23.900)*0,45 = 7857 euro |
Meer dan 41.360 euro | 50 % | (41.361-41.360)*0,50 = 0,50 euro |
Totale belasting | 13.124 euro | = 31,7% |
Het hoogste marginale belastingtarief in België bedraagt 50%, en dat is ook het cijfer dat je vaak hoort wanneer je aan mensen vraagt hoeveel belastingen ze betalen. Maar geen enkele werknemer betaalt dus werkelijk 50% van zijn of haar inkomen aan inkomstenbelastingen. Enkel wie een oneindig groot bruto-inkomen verdient, zou werkelijk de helft van dat inkomen moeten inleveren. In bovenstaand voorbeeld betaalt de werknemer in kwestie (met een inkomen in de buurt van de mediaan) in totaal 31,7% aan belastingen, ondanks het feit dat die in de hoogste belastingschijf is terechtgekomen. De marginale tarieven die in de wetteksten gerapporteerd worden, liggen dus flink wat hoger dan het effectieve tarief, zijnde het aandeel van het inkomen dat uiteindelijk naar de belastingen vloeit. Bovendien bestaat er een belastingvrije som van minstens 9.050 euro (en mogelijk hoger, afhankelijk van de gezinssituatie). Het idee dat we in België 50% personenbelastingen betalen op ons loon klopt dus niet echt: het effectieve tarief ligt voor het overgrote merendeel van de bevolking heel wat lager. Figuur 2 geeft naargelang het bruto-inkomen het marginale en het effectieve tarief van de personenbelasting weer.
Een belangrijke nuance is natuurlijk wel dat onze analyse hier enkel de personenbelasting zelf betreft. In werkelijkheid betaal je bovenop de personenbelasting ook gemeentebelasting. Deze wordt berekend als percentage van de personenbelasting, en dus niet als percentage van het bruto-inkomen. Dit percentage schommelt tussen 0% (in Knokke, Koksijde en De Panne) en 9% (in Mesen) voor het aanslagjaar 20231 .
Intermezzo: van Bruto, over netto belastbaar, naar netto
Ook de werknemersbijdrage voor de sociale zekerheid moet in de praktijk worden afgetrokken van het brutoloon vooraleer de inkomstenbelasting wordt berekend op wat overblijft (het netto belastbaar loon). Deze werknemersbijdrage bedraagt voor werknemers in de privésector doorgaans 13,07% van het bruto inkomen. In tegenstelling tot de personenbelasting zelf zijn de sociale bijdragen niet progressief opgesteld, maar proportioneel (i.e. iedereen betaalt eenzelfde percentage). Daardoor wegen de Sociale Zekerheidsbijdragen veel zwaarder door bij lagere inkomens. De figuur hieronder toont de effectieve belastingtarieven met en zonder RSZ-bijdragen, naargelang het inkomen van de belastingplichtige. Op een gemiddeld inkomen sta je inclusief RSZ-bijdragen dus 40,3% van je brutoloon af aan de overheid. Wij hebben hier deze bijdragen kort besproken, maar weet dat RSZ-bijdragen eigenlijk geen echte belastingen zijn, maar eerder gelden als verzekeringspremie voor ziekte, invaliditeit, werkloosheid en pensionering. In sommige andere landen zijn die geprivatiseerd en betaal je die dus achteraf van je nettoloon, bij ons verlopen die via de staat. De belastingen en het overheidsbeslag lijken dan hoger, maar de facto betaal je niet per se meer dan wanneer je die verzekeringen allemaal zelf moet bekostigen van je nettoloon. Bovendien lijken collectieve verzekering systemen - naast vele andere voordelen zoals bijvoorbeeld brede toegang tot geneeskunde - ook gewoon veel efficiënter en goedkoper te zijn.
Toptarief van 50%, is dat veel?
Dit toptarief van 50% is redelijk gelijkaardig aan het geldende tarief in andere westerse landen (met uitzondering van Oost-Europa, waar vaak een zeer lage en weinig progressieve inkomstenbelasting geldt). Vanuit historisch perspectief bekeken is dit tarief echter zeer laag. Piketty vestigde de aandacht op de historische daling van de marginale toptarieven in landen zoals de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Daar kenden ze in een niet zo ver verleden tarieven tot wel 95%. Dat betekent dat vanaf een bepaalde inkomensgrens, elke bijkomende euro nagenoeg volledig naar de staatskas gaat. Voor ons lijkt dit vandaag ondenkbaar, maar heel hoge marginale tarieven waren gedurende decennia de realiteit in veel Westerse landen.
De VS in 1963, een de facto inkomensgrens
Een dergelijke quasi-confiscatie van de allerhoogste inkomens installeert de facto een inkomensgrens. Het reduceert niet alleen de ongelijkheid na belastingen, maar ook de ongelijkheid voor belastingen.
Vanaf een bepaald inkomensniveau werd het belastingstelsel in de VS en het VK elke bijkomende euro inkomen dus bijna volledig wegbelast. Een dergelijke quasi-confiscatie van de allerhoogste inkomens installeert de facto een inkomensgrens. Het reduceert niet alleen de ongelijkheid na belastingen, maar ook de ongelijkheid voor belastingen. Voor werkgevers heeft het immers bijna geen zin om hogere lonen uit te keren dan die grens, want hun werknemers halen er toch geen echt voordeel meer uit. In 19632 kenden de Verenigde Staten een marginaal toptarief van 91% op alle inkomens - omgerekend3 naar prijzen van vandaag boven de 3,4 miljoen dollar -, 90% op alle inkomens boven de 2,6 miljoen, 89% op alles boven de 1,7 miljoen, enz. Je ziet in figuur 4 dat het inkomen na belastingen in het Amerika van 1963 vanaf een bepaalde inkomensgrens sterk wordt afgevlakt, terwijl het Belgische systeem dat niet doet. Wie 20 miljoen verdient, betaalde in het Amerika van 1963 17.8miljoen (88,8% effectieve belastingvoet) en betaalt vandaag in België 10miljoen (en dus maar 49.99%). In zekere zin oordeelde men toen in de VS dat niemand dergelijk hoge inkomens ook werkelijk kan “verdienen”.
Zeer sterk oplopende marginale tarieven aan de bovenkant van de inkomensdistributie zijn dus de facto een instrument om de ongelijkheid in het marktinkomen ex ante te beperken. Vorig jaar ontstond er ophef over de riante lonen van enkele bekende tv-ankers bij de VRT: lonen die dus betaald worden met belastinggeld. Het antwoord op zulke verontwaardiging luidt dikwijls dat dergelijke verloningen normaal zijn wegens “marktconformiteit”. Met andere woorden, Tom Waes en Jeroen Meus zouden naar VTM verkassen mochten ze geen 700.000 euro per jaar betaald krijgen. Nog extremer is de verloning van topbankiers. In België kregen er in 2021 maar liefst 21 bankiers een salaris van boven de 1 miljoen euro betaald volgens de European Banking Authority 4. Daarnaast is er nog een hele resem CEOs, waaronder de CEOs van overheidsbedrijven, met eveneens riante verloningen, zoals bijvoorbeeld de topman van UCB met een salaris van 6,8 miljoen of die van Telenet met ruim 6 miljoen (in Coronajaar 2020)5. In het geval van marginale tarieven tot 90%, zou de argumentatie van de VRT niet langer hout snijden. Lonen boven een bepaalde grens zouden allicht niet langer “marktconform” zijn. VTM kan Tom Waes netto niet echt veel meer bieden dan de VRT. Verkassen naar Frankrijk is niet realistisch voor een Nederlandstalige presentator die zijn marktwaarde haalt uit naambekendheid in Vlaanderen. Ook Jef Colruyt zou waarschijnlijk geen CEO worden van het Amerikaanse Exxon Mobil. De typische argumenten tegen hoge belastingen op kapitaal houden minder steek voor hoge toptarieven voor de inkomstenbelastingen, aangezien arbeid in lang niet zo mobiel is. Dat wil niet zeggen dat het onmogelijk is uiteraard. Denk maar aan het kleine peloton profwielrenners dat in Monaco woont.
Conclusie en next step
Het feit dat er, onder andere, in de VS een dergelijke de facto inkomensgrens bestond tot in 1963 is best interessant, maar niet per se relevant voor België. We weten dat in verschillende landen de hoogste tarieven van de inkomensbelasting drastisch zijn verlaagd over de laatste decennia. We weten ook dat dit heeft geleid tot hogere ongelijkheid na, maar waarschijnlijk dus ook voor, belastingen. Over België ontbreekt een duidelijk historisch beeld echter. Hoe zit het met de geschiedenis van de Belgische marginale toptarieven, kenden wij in België ook zo’n hoge marginale tarieven in het verleden? En wat kunnen we daar uit leren voor een eventuele fiscale hervorming.
Je leest het hier op Sampol of hier op onze blog!